Glocalizing the Pantheon. Empire and innovation in Roman construction technology (2025)

This chapter examines the transformation of Roman construction practices within the framework of imperial hegemony, exploring the intersection of globalization and imperialism. Traditional views on Romanization and Hellenization have evolved, with recent scholarship shifting towards globalization and glocalization to account for cultural interactions in the Roman world. While globalization offers a nuanced view of increased connectivity and its effects on cultural and material practices, it often overlooks the power dynamics inherent in imperialism. This chapter introduces “imperialization” as a concept that bridges the gap between globalization’s focus on connectivity and imperialism’s attention to power structures.

By focusing on key innovations in Roman building technology—such as opus caementicium, opus reticulatum, brick-faced concrete and the concrete dome—the chapter highlights how these developments were deeply rooted in the wealth and power inequalities fostered by Roman imperialism. Moreover, the spread of these technologies illustrates the glocal nature of imperialization, where local practices and materials shaped the adoption and adaptation of imperial innovations. Ultimately, this chapter offers a more precise analytical framework for understanding the impact of Roman imperial hegemony on technological practices, emphasizing both the imperial and local dimensions of change.

Bibliographical details

Type

Chapter in an edited volume, 2025. Publication of a February 2023 conference on Glocalization in the Roman World at the Royal Dutch Institute in Rome, where I gave an invited talk.

Reference

Flohr, M. (2025). ‘Glocalizing the Pantheon. Empire and innovation in Roman construction technology’, in R. Montoya González and E. Dodd (eds), Between Global and Local. Glocal Refractions in Roman Material Culture and Society. Rome: Quasar, 65–85. [publisher’s website]

Open Access

This chapter will be published in Open Access later in 2025.

Miko Flohr, 05/09/2025

Het ongeluk, een half leven later

Op 30 juni 2001 was ik 24, en bijna was ik nooit ouder geworden. Het busje waarmee we die avond onderweg waren naar Pompeii raakte met 140 kilometer per uur aan het zwiepen. Het was 23.38. ‘En ze verloor de macht over het stuur’ dacht ik, gek genoeg in de verleden tijd. En: ‘daar gaan we. Dit was het dan’. Met een vreemd soort rust nam ik afscheid van het leven. Ik gaf mij over aan mijn onvermijdelijke lot, en liet het gaan. Ik zag in een ooghoek hoe het busje op een kant viel, ik hoorde donderend geraas, en wachtte geduldig op het moment dat alles zwart zou worden en ik er niet meer zou zijn.

Maar het werd stil, en het werd me duidelijk dat ik er nog was. Weliswaar hing ik ondersteboven in mijn stoel, maar alle essentiële lichaamsdelen leken het nog te doen, ik was in staat mijn riem los te maken, en door het raam naar buiten te kruipen. Toen pas zag ik de enorme wond aan mijn hand, en het ontblote bot van mijn rechter duim en besefte dat mijn benen, mijn hoofd en mijn armen het nog deden, maar dat ik toch wel behoorlijk gewond was. Ik voelde ook iets aan mijn hoofd, maar zou later pas begrijpen wat de schade was. Ik ging op de vangrail zitten, angstig en euforisch tegelijk. Zou ik ooit nog gitaar kunnen spelen? En piano? Dat dacht ik, panisch. Ik begon te rillen, alsof het koud was, maar dat was het natuurlijk helemaal niet. De shock zou me de hele nacht in zijn greep houden.

Ik had de envelop met alles wat we destijds verzameld hadden tot vandaag dus nooit meer open gedaan

Baden Baden

Ik denk dat ik pas na even begon te beseffen dat niet iedereen het er levend vanaf had gebracht, maar mijn hersenen hadden eigenlijk nog geen ruimte dat volledig te registreren. De hoogleraar die met ons in het busje zat, die ik pas het eerste hoofdstuk van mijn scriptie had gegeven, de man die er persoonlijk voor had gezorgd dat ik geen Graecus werd maar archeoloog – Jos de Waele – had het ongeluk niet overleefd. Mijn medestudent, Boukje Niewold, zou dezelfde avond nog overlijden. Roos de Jong zou een aantal weken later aan haar verwondingen bezwijken. Ze zat, in het busje, op de plaats waar ik eigenlijk had willen gaan zitten – waar ik altijd graag zat, tijdens die lange, nachtelijke ritten naar Italië. Daar heb ik later nog vaak aan gedacht.

Ik weet niet hoe lang ik daar heb gezeten, maar uiteindelijk werd ik naar een ambulance gebracht, en afgevoerd, naar een ziekenhuis in Baden Baden. Daar werden, diep in de nacht, mijn wonden gehecht, en werd een poging gedaan de vele glassplinters die zich in mijn hoofd en handen hadden geboord te verwijderen (er zouden zich nog jaren later verstekelingen melden). De man die mij behandelde leek, stelde ik vast, op de zanger van Suede. Hij zei dat ik een hersenschudding had, maar ik was klaarwakker en messcherp. Ik heb mezelf nooit meer zo goed Duits horen spreken als die avond. Na een behandeling die uren leek te duren werd ik naar een zaal gebracht, maar mocht niemand bellen. Om zeven uur in de ochtend, eerder niet. Voor de zekerheid werd ik ieder uur even wakker gemaakt. Toen het eindelijk zo ver was dat ik mocht bellen, moest ik eerst, met enige overredingskracht, muntjes regelen om überhaupt de telefoon te kunnen gebruiken. Vervolgens voerde ik de meest bizarre telefoongesprekken uit mijn leven, met mensen in Nederland die net wakker werden geen idee hadden waar ik in verzeild was geraakt. Behalve dan mijn vader. Die wist het al, zei hij, op de achtergrond. Hij had het gedroomd.  

De dagen en weken die volgden heb ik als in een waas geleefd. Mijn ouders en mijn toenmalige vriendin kwamen meteen naar Duitsland gereden. Ik ging na een paar dagen met haar in de ambulance terug naar een ziekenhuis in Nederland, moest daar volgens protocol in quarantaine, en iedereen kwam langs. Een paar vriendschappen die dreigden te verwateren werden ter plekke voor eeuwig en altijd bevestigd. De verschijning van oma aan mijn ziekenhuisbed, en haar tranen, maakten grote indruk. Ik mocht naar huis, stiekem door de achterdeur naar buiten, want de MRS-A test was nog niet binnen. Ik ging naar alle begrafenissen en herdenkingen, duidelijk herkenbaar aan de grote witte tulband om mijn hoofd. Ik herstelde, langzaam, en voelde me naar omstandigheden eigenlijk best wel oké. De angst die ik zag bij familie en vrienden, die voelde ik niet. Het verdriet, dat voelde ik eigenlijk ook niet helemaal. Ik besefte dat ik iets bizars had meegemaakt, maar was te confuus om daar heel veel negatiefs bij te voelen. Mijn verklaring destijds was dat de euforie van dat eerste moment na de klap – ik ben er nog! – zich strategisch in mijn systeem had genesteld. Misschien, denk ik met de kennis van nu, lag het toch iets anders.

Als een bezetene

De weken werden maanden, en geleidelijk nam het ‘gewone’ leven weer zijn ritme. Nou ja, ik moest dus een scriptie gaan schrijven, met een nieuwe begeleider, maar dat liep allemaal best goed. Ik weet niet meer of ik het zelf niet nodig vond om met iemand te gaan praten, of dat niemand daar serieus over begonnen is, maar ik ging verder zonder een psycholoog te hebben gezien, en vond dat destijds eigenlijk best ok. Ik sliep goed, ik had geen angsten, geen sombere gedachtes, eigenlijk was ik, zo dacht ik, er heel goed van afgekomen. En in veel opzichten, haast ik me te benadrukken, was dat ook zo. Dat er stiekem toch best wel wat veranderd was, zou ik pas later beseffen. Veel later.

Mijn toenmalige vriendin was, ik denk in 2002, de eerste die er iets over zei, ik denk op een moment dat ik ervoor koos om ’s avonds wat te knutselen aan een scriptie- of onderzoeksvoorstel-iets (‘Je bent veranderd’). Ik begreep het maar half. Het idee dat ik veranderd was, dat zei me niets. Ik had, zo vond ik, een leven gewonnen, en nou zou ik er toch potdomme wat van gaan maken ook! De jaren die volgden was ik zo ongeveer als een bezetene bezig om promovendus te worden – ik kreeg de ene afwijzing na de andere, maar opgeven was geen optie. Ik besteedde het verzekeringsgeld dat vanwege het ongeluk uitgekeerd werd deels aan een onderzoeksverblijf van een jaar in Rome – voor mij een volkomen logische bestemming, maar niet iedereen dacht daar zo over. Mijn relatie van toen liep er, althans, behoorlijk op stuk. En toen ik eenmaal toch promovendus was geworden, wilde ik meer, veel meer, altijd maar meer, geen prijs te hoog, geen brug te ver. Ik werd een academisch Rupsje Nooitgenoeg, maar had zelf maar half in de gaten, en in ieder geval niet helder voor de geest dat dat ongeluk daar wellicht ook een rol in speelde. Het kwartje viel pas begin dit jaar, in 2025, toen alles in mijn leven op losse schroeven stond. Het was maandag 10 februari, om half negen in de ochtend, ik trok wit bleek weg, en belde mijn moeder, die me prompt gelijk gaf.

Ik had het best een beetje eerder kunnen weten. In juni 2021 zat ik tegenover een benoemingadviescommissie, in Nijmegen, voor nu de opnieuw vacante leerstoel waar mijn leven zo ten diepste mee verbonden was geraakt. Ik had er niet over nagedacht, en het was totaal niet strategisch, maar als vanzelf begon ik op bij binnenkomst prompt over wat toen twintig jaar geleden gepasseerd was. En toen het gesprek erop zat reed ik, in mijn nette pak, naar de begraafplaats achter de Cenakelkerk in Heilig Landstichting, naar het graf van Jos de Waele. En toen ik dat eindelijk gevonden had, moest ik ongekend hard huilen, minutenlang. Na twintig jaar beuken, doorploeteren, en nooit opgeven. Ik had gedaan wat ik kon, en het was nu uit mijn handen – en ik voorvoelde, terecht, dat mijn cunning plan uit de zomer van 2001 net niet was gelukt. Een ronduit gruwelijke ervaring, waar ik achteraf heel boos over was, maar doordat die benoemingsprocedure voor mijn gevoel zo’n puinhoop was geworden, heb ik ook toen het optelsommetje niet gemaakt – terwijl ik mijn monster vrijwel letterlijk in de bek staarde.

Mateloos en rusteloos

De verbeten hardheid die in mij sloop, na dat ongeluk, en die bij iedere stap in de goede richting (Oxford! Prestigieuze beurs!) groeide en groeide, die heeft mij veel gebracht. Heel veel, heel bijzondere momenten, die ik altijd zal koesteren. Ik was niet deze academicus geweest zonder dat verschrikkelijke moment. Sterker: ik was vermoedelijk géén academicus geworden. Maar ik heb ook betaald, en helaas ik niet alleen. De deal is: hoge pieken, en diepe dalen. Ik werd, om het voorzichtig te zeggen, niet altijd aardiger van mijn drive, of socialer. De verkrampte ambitie maakte mij een mateloos en rusteloos mens – altijd bezig de oorlog te winnen, altijd op zoek naar de volgende gelegenheid. Nooit even rustig in het moment. ‘Nee’ zei ik nooit, want alles was een kans die ik niet kon laten lopen. Want het moest. Het moest en het zou. En toen dat ene me net niet lukte, was ik twee jaar volstrekt niet te genieten. Het ongeluk maakte mij een egocentrische rotzak. Een workaholic. Althans, dat deed het tot op zekere hoogte.

Tot op zekere hoogte, want monocausaliteit is voor beginners. Het ongeluk trof in mij vruchtbare aarde. Ik was opgegroeid in een bi-cultureel gezin waar het net wat te normaal was dat de ambitie altijd riep, en waar het antwoord op frictie vaak het Aziatische model volgde: stilletjes nog harder beuken, zwijgend doorploeteren, als vanzelfsprekend niet opgeven. Ik kwam ook uit een familie met wat ik nu sluimerend raciaal trauma zou noemen – een woord dat ik toen nog lang niet kende. Zo begon ik aan mijn wetenschappelijke carrière met op de ene schouder de voortijdige dood van de man die mij archeoloog had gemaakt, en op de andere de geknakte professionele ambities van mijn Indische vader en grootvader, die te kampen hadden gehad met vooroordeel en raciale bias – iets dat ik in lichtere vorm ook bij mezelf zag gebeuren, vaker dan eens. Het moest 2025 worden voordat ik dat zelf onder woorden kon brengen, en voor iemand mij mocht vertellen dat het gefnuikte bestaan van drie personen op zich best een idioot zware last is om te willen dragen, en dat ik die last helemaal niet hoefde te dragen als ik dat niet wilde. Maar ja, toen was het, in een aantal cruciale opzichten, te laat. Voor mezelf, en voor dierbaren.

Wees, en blijf, nieuwsgierig

Als ik nu terugkijk had ik gewild dat iemand mij in 2001 naar een therapeut had gestuurd, met serieuze druk, en desnoods onder dwang. Omdat ik dat niet deed zag ik jarenlang niet wat ergens volkomen logisch is: de doorwerking van zo’n flirt met een ontijdige dood kan ook sluimeren, stil om zich heen grijpen, zonder dat je er erg in hebt de bakens verzetten, terwijl je schijnbaar normaal functioneert, maar ondertussen in allerlei (alledaagse) beslissingen, aspiraties en frustraties wel degelijk vervormd wordt door zo’n moment. Dat het ongeluk mij ambitie gaf, tomeloze ambitie, dat is in zichzelf niet erg en misschien wel logisch. Dat die ambitie onmatig werd, uitgroeide tot een honger die niet te stillen was en bij herhaling beschadigde wat me echt dierbaar was – dat was misschien te voorkomen geweest als ik had geweten hoe dingen kunnen uitwerken, en hoe zo’n totaal bizar moment in de nasleep een duivelspact kan sluiten met de dingen die je toch al meedraagt.

Ik ben hier niet voor de adviezen, maar toch: mocht het je overkomen dat je in een situatie belandt waarin mensen tegen je beginnen te praten over ‘het mentale effect’ dat het op je zal hebben – doe niets dat niet bij je past, maar wees je ervan bewust dat het ook niet altijd precies helder is wat je wel of niet nodig hebt, van wie, wanneer en op welke manier. Tel in ieder geval niet, zoals ik deed, je zegeningen als het allemaal met een zekere kalmte voorbij lijkt te glijden, maar probeer nieuwsgierig te zijn naar wat er onder die kalmte zit. Nieuwsgieriger, in ieder geval, dan ik was. Weet dat je niet de enige bent die zoiets meemaakt, dat er mensen zijn die je een heel archief aan verhalen kunnen geven die je kunnen helpen om jezelf een beetje te plaatsen, juist wanneer het trauma zijn eigen bestaan niet van de daken schreeuwt, maar stilzwijgend een draai heeft gegeven aan wie je bent in je leven.

Miko Flohr, 12/07/2025

Anchoring Science and Technology in Greco-Roman Antiquity (2025)

http://www.metmuseum.org/art/collection/search/253348

This collection of essays explores processes of innovation in Greco-Roman technology and science. It uses the concept of ‘anchoring’ to investigate the microhistories of technological and scientific practices and ideas. The volume combines broad, theoretical essays with more targeted case studies of individual inventions and innovations. In doing so, it moves beyond the emphasis on achievement that has traditionally characterized modern scholarship on ancient technology and science. Instead, the chapters of this volume analyse the manifold ways in which new technologies and ideas were anchored in what was already known and familiar, and highlight how, once familiar, technologies and ideas could themselves become anchoring points for inventions and innovations.

Table of Contents

Anchoring, Science and Technology in Greco-Roman Antiquity—an Introduction (Miko Flohr, Teun Tieleman, and Stephan Mols)

Part 1 Anchoring

How the Romans Conceived Their Roads: Inner Experience in the Anchoring of Technological Innovation (James W. McAllister)
Anchoring Innovation as a Form of Social Construction of Technology (Wiebe E. Bijker)
Beyond Innovation: Early Modern European Technological Values (Lorraine Daston)
Ancient Greek Doors and Their Humans (Ineke Sluiter)

Part 2 Innovation

The Reinforcement System of the Theban Treasury in Delphi (Jean Vanden Broeck-Parant)
From Ashlar to Brick: Anchoring and Innovation in Roman Building Practice (Miko Flohr)
Tiberius and the Threat of Innovation (Serena Connolly)
Functional Innovation in Bookcraft in Roman Egypt (Mark de Kreij)

Part 3 Technology

Anchoring, Innovation, and Ancient Near Eastern Technology (Jill L. Baker)
From Hand-Bow to Torsion Artillery Devices: Technological Innovation and the Human Factor (Maria Gerolemou)
Risky Business: Anchoring Blown Glass and terra sigillata Production in the Face of Risk (Anna Soifer)
Models and Modeling in Roman Technology (Rabun Taylor)
Of Myths and Machines: Anchoring Technology in Mythology in Imperial Rome (Michiel Meeusen)

Part 4 Science

Authorizing Prognosis in Prometheus Bound (Marianne Govers Hopman)
Anchoring in tekhnê. Weaving and Plato’s Distinction of Pure and Applied Knowledge (Giovanni Fanfani, Ellen Harlizius-Klück, and Annapurna Mamidipudi)
Cultural and Cognitive Anchoring in Hero of Alexandria’s Metrica (Courtney Roby)
Galen’s Use of Hippocrates as an Anchor for Medical Innovation (Teun Tieleman)

Bibliographical details

Type

Edited volume. Publication of a 2020 virtual conference on Anchoring Technology, held in the context of the ‘Anchoring Innovation’ project.

Reference

Flohr, M., S. Mols and T. Tieleman (2025). Anchoring Science and Technology in Greco-Roman Antiquity. Euhormos. Greco-Roman Studies in Anchoring Innovation 7. Leiden: Brill.

Open Access

The book is published in open access and accessible through the Brill website.

Miko Flohr, 06/03/2025

Bente, blijf van mijn Nederlanderschap af

Er is deze week in de Tweede Kamer een motie aangenomen die voor mij echt alle perken te buiten gaat. Ik ben er eigenlijk, nog steeds, een beetje beduusd van. Hoe kan het dat we daadwerkelijk hier zijn beland? En hoe kan het dat een meerderheid in onze Tweede Kamer, NSC, SP, CDA en ChristenUnie inbegrepen, niet lijkt te begrijpen hoe fundamenteel fout het is wat deze motie stelt. Hoe kan het dat de opsteller, Bente Becker van de VVD, dit niet begrepen heeft?

Voor de duidelijkheid: het gaat, ook mij, niet primair om het plan – onderzoek doen naar culturele en religieuze opvattingen gebeurt al jaren, en daarbij wordt ook al jaren migratieachtergrond als één van de parameters meegenomen. Van mij hoeft dat niet, maar ik heb langzamerhand geaccepteerd dat deze witte samenleving het nou eenmaal relevant vindt om ‘mensen met een migratieachtergrond’ – een groep waartoe ikzelf volgens alle definities behoor – als categorie te analyseren. Ik vind het bijzonder lastig dat dat niet alleen gaat om de sociaaleconomische (achterstands)positie, maar ook over culturele opvattingen, maar zolang het gaat om regulier en periodiek onderzoek dat zich richt op de gehele bevolking van Nederland, kan ik er (een beetje) mee leven.

Maar generiek onderzoek was niet wat hier aan de orde was: de aangenomen motie spreekt over gericht onderzoek naar Nederlanders met migratieachtergrond en alleen Nederlanders met een migratieachtergrond. We worden daarmee dus als groep apart gezet van de rest van de samenleving: wij moeten op dit punt onderzocht worden, Nederlanders zonder migratieachtergrond hoeven op dit punt niet onderzocht te worden. De motie zelf spreekt keurig van het in kaart brengen van de dingen die goed gaan, en de dingen die niet goed gaan, maar uiteraard gaat het vooral om dat laatste – zo bleek ook uit de latere toelichting van de indiener zelf – en om de eeuwige wens dat mensen ‘met een migratieachtergrond’ doen wat van anderen nooit gevraagd wordt: ‘integreren’. Wij, zij. Binnen. Buiten. Ik vind het heel moeilijk.

Er zijn voor mij twee heel concrete pijnpunten. Ten eerste bedrijft de motie opzichtige symboolpolitiek: de gegevens waarom de motie vraagt worden allang verzameld. Daarmee gaat het er niet om iets wezenlijk te veranderen aan wetgeving of beleid, maar om een signaal af te geven over een bepaald onderwerp. In dit geval dus over ‘Nederlanders met een migratieachtergrond’, en over de problemen die deze groep mogelijk veroorzaakt. Dat stigmatiseert ons niet alleen, het misbruikt ons ook voor het scoren van een marginaal punt in het politieke schaakspel. Daar voel ik mij echt veel te goed voor. Ten tweede is de implicatie dat genoemde problemen alleen een probleem zijn als ze optreden bij Nederlanders met een migratieachtergrond, en niet bij Nederlanders zonder migratieachtergrond. De in de motie genoemde ‘gesloten religieuze gemeenschappen’ moeten wél onderzocht worden als het gaat om ‘Nederlanders met een migratieachtergrond’, maar niet als het gaat om conservatieve gemeenschappen van autochtone Nederlanders. Dat is meten met twee maten op etnische gronden – ik zal daar geen beladen termen voor gebruiken, maar de lezer kan zelf invullen wat hier mis gaat.

Ik ga het even heel scherp formuleren: ik kan geen volwaardig Nederlander zijn als onze tweede kamer er zo’n onwelriekende puinhoop van maakt, en ik wens als Nederlands staatsburger niet categorisch apart gezet te worden van anderen in de samenleving, zeker niet door de staat, en al helemaal niet vanuit het idee dat ik zou behoren tot een groep waarin een probleem verscholen zit. Ik en met mij alle Nederlanders met een migratieachtergrond hebben het volste recht onbekommerd in dit land te mogen leven zonder door de overheid gedwongen te worden ons vragen te stellen over wie wij zijn, waar wij vandaan komen, hoe we ons verhouden tot het land waar wij leven en hoe dat land zich verhoudt tot ons. Wij, en overigens ook alle migranten die geen Nederlands staatsburger zijn, hebben er recht op verstoken te blijven van jullie diepgewortelde wantrouwen jegens mensen met wortels buiten Europa. Wij hebben er recht op niet door de staat tot ‘anders’ gemaakt te worden – er is al genoeg bias, marginalisatie en alledaags racisme in ons leven. Wij zijn jullie landgenoten, jullie buren, jullie collega’s. Laat ons verdikkeme met rust.

Ik meen ook begrepen te hebben dat ze in Nederland ooit, voor ik er geboren werd, plechtig hadden afgesproken dat ze dat soort dingen nooit meer zouden doen. Ik meen zelfs dat we nog steeds ieder jaar plechtig herdenken waarom die afspraak ook weer nodig was, en vervolgens vieren dat er destijds in ieder geval ook weer een einde aan gekomen was. En ik begrijp eerlijk gezegd niet zo goed waarom er zo weinigen in onze Tweede Kamer waren die tijdig begrepen welke fundamentele morele grens er met de tekst van deze motie overschreden werd. Het is alsof men daar nog altijd niet begrepen heeft dat het land mede geregeerd wordt door een partij die een groot aantal migrantengroepen het liefst morgen over de grens zet, zonder ironie en in volle ernst. Het is alsof er in sommige fracties te weinig mensen aan de knoppen zitten die weten hoe het is om met een niet-Europese migratieachtergrond, en bijbehorende uiterlijke kenmerken, in Nederland te wonen.

En ja, nu het kalf verdronken is, nu komen ze aankakken om de put te dempen. We horen van twee van de christelijke partijen dat ze het zo niet bedoeld hadden (1; 2); sommigen lijken eigenlijk een beetje spijt te hebben van hun stem, al zeggen ze dat net niet. Vooruit: beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald – maar het kan nóg beter: distantieer je van de motie. Laat zien dat het een fout was, dat die tekst wat jullie betreft nooit zo geformuleerd had mogen worden, en dat jullie óók staan voor het Nederlanderschap van Nederlanders met een migratieachtergrond. Dat maatschappelijke problemen, waar die er zijn, generiek onderzocht moeten worden en niet op basis van een niet ter zake doend maar wel zeer pijnlijk etnisch onderscheid. Misschien dat dan zélfs bij de VVD het kwartje valt.

Miko Flohr, 06/12/2024

Onwetendheid, onkunde of onwil? Nederlandse polarisatie en witte normativiteit

Pijnlijk om te zien vond ik het: de staatssecretaris, die in haar statement zo zorgvuldig ieder woord had gewogen, die heel nadrukkelijk niet sprak over ‘racisme’, maar over ‘polarisatie’ – en niemand die naar haar luisterde, omdat iedereen in de bubbel in trance was over de vraag of er nou sprake was van ‘racisme’ in het kabinet – een vraag die aangezwengeld werd vanuit het geruchtencircuit, en waarvan je op voorhand kon weten dat die door het kabinet never nooit bevestigend beantwoord zou worden. Nog pijnlijker werd het toen we het de dagen daarna niet hadden over de redenen waarom deze staatssecretaris het nodig had gevonden om af te treden, maar over de gevoelens van gekwetstheid van de witte dames en heren uit het kabinet die met zijn allen een gepolariseerde sfeer hadden gecreëerd die voor deze staatssecretaris onwerkbaar was – een polarisatie waarvan iedereen de afgelopen weken de publieke kant had kunnen zien.

Wat er wél gebeurd was

Die publieke kant loog er niet om. Er was een staatssecretaris die vol trots vertelde dat hij nog steeds achter de haat zaaiende uitspraak van Wilders over ‘minder Marokkanen’ stond. Er was een andere staatssecretaris, nota bene van een partij die zichzelf liberaal noemt, die stond te bazelen dat “islamitische jongeren voor een groot deel onze Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven”. Er was een premier die zonder aarzelen voorstelde om wetgeving in te stellen waarbij Nederlanders met Turkse en Marokkaanse nationaliteit gedegradeerd zouden worden tot tweederangsburger die je eenvoudig het paspoort zou kunnen afnemen. Fractievoorzitters van drie van de vier coalitiepartijen gooiden naar hartenlust olie op het vuur. Los van wat er nou precies in de ministerraad werd gezegd, is het glashelder dat er rondom het kabinet een sfeer heerste die voor een Nederlander van Marokkaanse komaf nauwelijks werkbaar was.

Waar het wél over had moeten gaan

Dáár had het natuurlijk over moeten gaan, deze week – over hoe het kan dat (witte) (normatieve) Nederlanders zich klaarblijkelijk nog steeds niet realiseren dat ze een omgeving kunnen scheppen die voor iemand met een andere achtergrond bedreigend of zelfs onwerkbaar is, deels zonder dat ze er erg in hebben, deels omdat ze ervoor kiezen er geen acht op te slaan. Over hoe het kan dat, na zeventig jaar migratie uit Indonesië, Turkije, Marokko, Suriname en de Antillen, Nederlanders zonder migratieachtergrond nog steeds lijken te denken dat zij de enige relevante norm vertegenwoordigen in hun verschrikkelijk gave land, en dat die anderen zich maar gewoon een beetje moeten aanpassen. Over hoe het kan dat, op het moment dat iemand conclusies verbindt aan de voortdurende polarisatieparade en zich expliciet uitspreekt tegen wat iedereen kan zien, de discussie over dit reële probleem volledig gekaapt wordt door geharrewar over een niet gemaakt verwijt. Over hoe het kan dat een zindelijk gesprek over dit onderwerp in Nederland nog altijd onmogelijk lijkt. Waarom hebben Nederlanders zich, na al die jaren, niet wat beter erin verdiept, zodat we dit gesprek nou eindelijk eens wel kunnen voeren zonder al die schwalbes, dat gejammer, en die trillende witte hysterie?  

Wat er verdraaid werd

Ik kan niet de enige Nederlander van kleur zijn geweest die het patroon uit eigen ervaring herkende. Toen ik mij in 2021 uitsprak over wat het voor mij betekende om als Nederlandse academicus van kleur niet eerlijk behandeld te worden tijdens een sollicitatieprocedure voor een hoogleraarschap, heb ik ieder woord drie keer omgedraaid om zo precies mogelijk uit te leggen wat mij overkomen was, en waarom ik dat extreem problematisch vond – maar het werd door velen domweg gelezen als een klacht wegens ‘racisme’ – een woord dat ikzelf bewust niet gebruikt had – en dat was het dan. Ik meende mijn eigen drang tot precisie te herkennen in de woorden van Nora Achahbar – en ik zag dezelfde verkrampte verdraaiing van haar subtiel geformuleerde statement. Waarom kunnen we er in Nederland niet normaal over praten als het op dit vlak mis gaat? Waarom lukt dat niet?

Wat mij met afschuw vervulde

Daarnaast herkende ik ook de grote nadruk op het leed dat de situatie teweeg had gebracht bij de mensen wiens gedrag aan de kaak werd gesteld. De gemakzucht waarmee dat gebeurde vervulde mij met afschuw. Ik bedoel: dat het niet leuk is dat dit allemaal zo escaleert, no shit, Sherlock, maar wie zit er nou écht met de brokken? En denk je nou echt dat het lollig is om je in een positie te bevinden waarin je je gedwongen ziet een zo drastische stap te zetten, wetende dat onbegrip je deel zal zijn, en dat het enige dat je ermee wint een bare bones minumum aan peace of mind is? Denk je dat mensen van kleur die zich publiekelijk uitspreken tegen witte incompetentie denken wat makkelijke puntjes te scoren, of een beetje strategisch aandacht te trekken? Think twice. We zijn niet van Lotje getikt – maar soms is dit écht de enige manier om verder te kunnen in een land waar wit Nederlanderschap zonder migratieachtergrond de in steen gebeitelde norm lijkt te moeten zijn.

Wat het extra tergend maakte

De machtsongelijkheid maakte het gejammer extra tergend: de witte ministers en staatssecretarissen die zich hebben misdragen, zaten maandag allemaal nog samen op het pluche gekwetst te zijn, zonder dat iemand publiekelijk wenste te ontkennen dat er onverkwikkelijke dingen gezegd waren. Die staatssecretaris die hen met doordachte, waardige woorden aan had gesproken op hun gedrag zat thuis, zonder de steun van partijgenoten in het kabinet, of van het overgrote deel van de kamerfractie, en heeft via de pers bakken aan suggestieve verdachtmakingen over zich heen gekregen van anonieme ex-collega’s. Dat is hoe de verhoudingen liggen in Nederland als het over integratie gaat: je vecht tegen de bierkaai. Een deel kan niet beter, een deel wil niet beter, en een deel vindt per definitie dat je terug mot naar je eige land.

Wat zou moeten gebeuren

Wat gebeurde maakte mij boos en verdrietig. Ik weet soms niet meer zo goed hoe we er moeten komen, maar het zou mooi zijn als de mensen die oprecht menen dat iedereen hier gelijkwaardig is, en dat raciale ongelijkheid en discriminatie niet welig zouden mogen tieren, in staat zouden zijn korte metten te maken met die verkramping, die onwetendheid, die onbewuste desinteresse, en dat verdoemde zwijgen. Met geharnaste racisten praten is zinloos – ik heb wat beters te doen – maar mensen die vinden dat ze staan voor onze gedeelde kernwaarden mogen soms echt beter hun best doen te begrijpen dat zij niet zien, en niet in staat zijn om te zien, dat de raciale realiteit een stuk weerbarstiger is dan hun egalitaire ideaal, en dat zij daar zelf soms een andere rol in spelen dan zij denken en hopen. En het is niet alsof dit de eerste keer is dat iemand dit opschrijft.

Miko Flohr, 21/11/2024

Academici, Israël en Gaza – een persoonlijke reflectie

Het duurde meer dan een jaar voor ik deze week een blog publiceerde over de oorlog in Gaza. Dat was niet dat ik nooit op het idee was gekomen, of niets te schrijven had. Wat gebeurde hield me intensief bezig, iedere dag opnieuw. Meermalen ben ik begonnen, soms kwamen er lappen tekst die geen betoog wilden worden, soms kwam er überhaupt niets, nooit vond ik het resultaat de volgende dag nog goed genoeg voor publicatie. Op mijn harde schijf bevindt zich een heel regiment aan onvoltooide documenten met de meest onnavolgbare namen – het type namen dat zich vormt als je snel, zonder nadenken en met zo min mogelijk handelingen opslaat (‘het duurde meer dan een jaar.docx’). Veel gespin, weinig wol. Resultaat: tumbleweed.

Tumbleweed
Tumbleweed.

Tegenstrijdige affiniteiten

Wat mij tegenhield was dat wat gebeurde bij mij nogal tegenstrijdige affiniteiten losmaakte die zich niet makkelijk in een krachtig getikt stukje bijeen lieten brengen. Ik was, zoals iedereen, geschokt door de overval van Hamas, door het zinloze bloedvergieten en de gruwelijke beelden van mensen die nietsontziend werden aangevallen, verminkt, en vernederd.

Wat me extra aangreep was dat ik voor mijn ogen meende te zien gebeuren waar mijn eigen familie op Java, in de laatste maanden van 1945, middenin had gezeten. In de familie werd weinig gesproken over de Indonesische revolutie, maar iedereen die op dat moment op Java was is minstens indirect getuige geweest van extreem geweld, en een aantal heeft het nooit meer na kunnen vertellen. Het meest extreme verhaal dat ik (nu) ken is dat van Miene Engelenburg-de Quilettes, een nicht van mijn grootvader, die op het platteland niet ver van Malang zomaar opeens thuis werd overvallen door een groep pemuda, samen met zes van haar kinderen werd gedood en getjingtjangd (hele verhaal hier).

7 oktober 2023 vond plaats op een andere plek, en in een andere tijd, maar het deed bij mij een luide alarmbel rinkelen. Dát hadden ze dus meegemaakt. Zo was het geweest. Die gedachte sloeg me extra in het gezicht, en hard ook, en dat stuurde mijn denken.

Radeloosheid

Zoals velen was ik vervolgens kapot van de Israëlische reactie. De nietsontziendheid van het geweld, de enorme hoeveelheden burgerslachtoffers, het schijnbaar doelbewust bombarderen van ziekenhuizen, universiteiten en bestuursinfrastructuur maakten me radeloos, en nog radelozer werd ik door de manier waarop ieder protest daartegen al bij voorbaat gedelegitimeerd en gemarginaliseerd werd – met grote steun van het bevoegd gezag, ook op universiteiten.

Terwijl we in Nederland in 2022 nog met schaamrood op de kaken hadden vastgesteld hoeveel extreem geweld door onze staat ontketend was in reactie op de Indonesische revolutie, keek onze regering nu zwijgend toe hoe een bevriende natie in reactie op misschien wel vergelijkbaar geweld nog véél verder doorsloeg naar de kant van de duisternis. Ik kon dat niet rijmen, behalve als ik invulde dat onze staat nog steeds niet écht begrepen heeft wat Nederlanders tussen 1945 en 1949 in de Indonesische Archipel hebben aangericht.

Ik begreep ook niet hoe gerenommeerde schrijvers als Simon Sebag Montefiore konden betogen dat dit niets met kolonialisme en imperialisme te maken had: ik zag precies dezelfde dynamiek als in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog – en in meerdere dekolonisatie-conflicten die in de decennia daarop volgden. Misschien werden deze auteurs gesterkt in hun overtuiging doordat ze zelf niet dachten vanuit een familieverleden in de koloniale wereld – maar dat privilege had ik niet. Zag ik daardoor dingen die er niet waren, of waren de Europeanen die dit vonden juist daardoor te beperkt in hun blik? De vraag verwarde me, en mijn antwoord liet zich niet simpel vatten in een stukje van 1000 woorden.

Ontheemd in permanente tijdelijkheid

Maar het hardst trof mij het volle besef van de manier waarop de last van de ontheemding 75 jaar later nog altijd drukt op Palestijnse gemeenschappen in Gaza, en de manier waarop dat aspect van het conflict structureel buiten beschouwing werd gelaten. Ook voor mijzelf was dat iets dat ik voor 2023 rationeel wel wist, maar niet altijd even actief meedroeg in mijn denken. Dat werd anders door wat ik zag gebeuren in Gaza, en met name in het nu vrijwel volledig verwoeste Jabalia, waar de inwoners al sinds 1948 in permanente tijdelijkheid ontheemd waren.

Als ik zie hoe diep de sporen zijn die de naoorlogse ontheemding in mijn familie heeft getrokken, en hoe die doorwerken tot op de dag van vandaag, hoewel wij in vrijheid en relatieve welvaart leven aan de andere kant van de wereld – dan kan ik niet anders dan me identificeren met families die niet alleen destijds ontheemd zijn geraakt, maar bovendien sindsdien nooit ergens definitief konden landen, vlakbij de plek wonen van waar hun voorouders verdreven zijn, en daardoor bijna zelf kunnen zien hoe die ingenomen is door anderen, die er in veel grotere welvaart leven.

Dat betekent niet dat ik warme gevoelens of begrip koester voor radicalisering en geweld. Het betekent wel dat het me dit jaar extra opvalt dat deze kant van de medaille geen onderdeel lijkt te zijn van het gesprek dat we in Nederland en Europa voeren. Ook dat, Simon Sebag Montefiore, is overigens een aperte parallel met Europees koloniaal discours: de ervaringen van bruine mensen wegen niet of nauwelijks mee in het heersende witte narratief.

De banaliteit van ‘het debat’

Wat ik zag gebeuren maakte van alles los, en ik kon niets schrijven zonder dat erin te betrekken, maar het voelde tegelijkertijd potsierlijk om dat wel te doen – linksom zou ik het leed van mijn familie misbruiken voor… ja, voor wat eigenlijk? Het morele gelijk van de dag? Een paar complimentjes van deze en gene? Rechtsom zou ik, voor dezelfde nobele redenen, het leed van 2023 bagatelliseren door het te koppelen aan een persoonlijke familiegeschiedenis uit een toch echt steeds grijzer wordend verleden.

Alle pogingen iets te schrijven liepen uiteindelijk stuk op deze twijfel – ook omdat ik vond dat ik als academicus, juist vanwege de gelaagdheid van mijn eigen perspectief, met iets moest komen dat ruimte bood aan mensen die, binnen de grenzen van de menselijkheid, een andere positie in dit conflict hebben dan ikzelf heb.

Ik vond het onethisch en onverantwoord iets te schrijven waarmee ik alleen de eigen parochie zou kunnen bereiken – er werden al veel te veel van dat soort stukken geschreven, ook door collega-academici (gisteren nog een heel NRC-stuk van Jessica Roitman zonder enige opening voor mensen die er net wat anders in staan dan zijzelf doet).

Ik vond en vind het niet onze taak, als academici, om eenvoud te promoten, en ons eigen superieure gelijk te etaleren. Het is onze taak om, juist omdat er in Nederland meerdere perspectieven op dit conflict zijn die zichzelf als volledig logisch en consistent beschouwen, onze twijfels en overwegingen te laten zien, en om te laten zien wat onze gedachten drijft, en waar voor ons de intellectuele frictie zit.

Intellectuele frictie

Mijn persoonlijke intellectuele frictie zit, begrijp ik nu, niet bij het geweld – geweld is in zekere zin makkelijk, want geweld is altijd slecht en moet altijd zo snel mogelijk stoppen, en de verantwoordelijken moeten altijd zo passend mogelijk worden gestraft.

Voor mij zit de frictie bij de mate waarin het ene narratief in Nederland makkelijker de ruimte krijgt dan het andere, en bij de mate waarin diepgeworteld, maar impliciet eurocentrisme en oriëntalisme die disbalans legitimeren – en hoe dat vervolgens ertoe leidt dat extreem geweld wordt gedoogd, en de gevolgen ervan worden toegedekt.

Het is vanuit mijn achtergrond niet verrassend dat juist daar voor mij de frictie zit – ik groeide op met een familiegeschiedenis die geen heldere verbinding had met het historische verhaal dat ik op school leerde – maar precies om die reden kostte het tijd voor ik de woorden vond waarmee ik kon zeggen wat op mijn lippen lag.

De kracht van twijfel

Ik ben ervan overtuigd dat we het gesprek over deze oorlog in Nederland als academici niet verder brengen door geharnaste betogen zonder ruimte voor twijfel, hoewel die makkelijker zijn om te schrijven, en meer aandacht trekken. Uiteindelijk is die aandacht vooral genoegdoening op korte termijn – goed voor de persoonlijke kudos, maar slecht voor de samenleving en voor de wetenschap. Als we als academici de samenleving iets willen brengen dat er nu te weinig is, laten we dan voorop gaan in het etaleren van onze beperkingen, twijfels, overwegingen en kwetsbaarheden.

We moeten, vind ik, als academici laten zien dat we allemaal een positionaliteit hebben die niet universeel is maar particulier, dat we allemaal heel goed weten dat er andere perspectieven dan het onze bestaan, dat de meestan daarvan niet ridicuul maar in ieder geval deels respectabel zijn, en dat wij weten dat we allemaal gevormd zijn door dat wat we zelf meedragen, en anderen – politici, journalisten, de bredere samenleving – uitnodigen tot zelfreflectie op de beperkingen van hun eigen perspectief.

Miko Flohr, 15/11/2024

Historisch trauma en antisemitisme

De staatssecretaris, die naar ‘de islamitische jongeren’ wijst en zegt dat ‘ze voor een heel groot deel onze normen niet onderschrijven’. De minister-president, die spreekt van een ‘integratieprobleem’ dat om ‘een krachtige aanpak’ vraagt. De partijleider, ex-minister, die afgeeft op ‘linkse partijen die betwisten dat er een integratieprobleem is’. De christendemocratische fractievoorzitter, die niet aarzelt en de onlusten Amsterdam schijnbaar schaamteloos en doelbewust, koppelt aan de meest duistere periode uit de geschiedenis van het Europese continent. De machtigste politicus van het land denkt de gemoederen tot bedaren te brengen met een oproep de verantwoordelijken het land uit te zetten. Meerderen schrijven wat er gebeurde zonder voorbehoud toe aan ‘antisemitisme’. Ik heb het allemaal met verbijstering gelezen. De eenzijdigheid is onverkwikkelijk. Waar zijn ze mee bezig?

Dertien Maanden  

Dertien maanden duurt de oorlog in Gaza al. Dertien maanden van grof geweld, uithongering, ontheemding, dood en verderf. Dertien maanden waarin rechtse politici en journalisten in Nederland voortdurend hebben geprobeerd om ieder protest tegen het extreme geweld van Netanyahu te smoren, verdacht te maken, te verbieden.

Dertien maanden waarin er geen dag voorbij ging of Nederlanders met een migratieachtergrond werden van antisemitisme beschuldigd als ze wezen op de enorme hoeveelheden onschuldige doden in Gaza of als ze het in woord opnamen voor de vrijheid van Palestijnen. Dertien maanden waarin grote groepen Nederlanders tot vreemden werden gemaakt in hun eigen land – omdat ze niet het leidende Europese narratief over de oorlog in Israël wensten te onderschrijven, en ook nog eens wortels hadden buiten Europa – ‘Dan ga je toch lekker zelf in Gaza wonen’.

Historisch Trauma

Het historische trauma van de Holocaust is diepgeworteld in de Nederlandse samenleving. Dat is volkomen begrijpelijk, en dat moet nog heel lang zo blijven. Maar historisch trauma kan óók een spiegel worden die vooral de eigen verdriet, pijn en schaamte weerkaatst, en die daarmee ook je blik op de realiteit beperkt. Het collectieve trauma van de Holocaust maakt dat de Nakba – de verdrijving van de Arabieren uit Palestina in 1948 – buiten het gezichtsveld ligt van veel Europeanen.

De massale ontheemding van de Palestijnen, die tot op de dag van vandaag voortduurt en een allesbepalende stempel drukt op het Midden Oosten, is niet meer dan een voetnoot in het in Nederland dominante verhaal van de onstaansgeschiedenis van Israël. Teveel Nederlanders zijn daardoor niet in staat of hebben nooit geprobeerd het verdriet en de pijn te zien van de families die destijds ontheemd zijn geraakt, en sindsdien door  omstandigheden nooit meer hun plek hebben gevonden.

Dit is waar het mis gaat: voor groepen Nederlanders met een migratieachtergrond is juist de Nakba het leidende trauma in deze tachtigjarige oorlog – het onrecht van 1948, dat niet alleen nooit is rechtgezet, maar bovendien nog steeds aan alle kanten ontkend, gebagatelliseerd, en gemarginaliseerd wordt. Voor sommigen is dat omdat ze uit families komen die van oudsher een culturele affiniteit hebben met de Palestijnen. Voor anderen, zoals ik, is dat omdat ze wortels hebben in de Nederlandse koloniale wereld, en een persoonlijk geschiedbeeld meedragen dat sterker getekend is door imperialisme, dekolonisatie en ontheemding dan door de holocaust – historische krachten waarmee het conflict tussen Israëli’s en Palestijnen ten diepste vergroeid is geraakt.

Nederlanderschap op gelijke voet

Het ene geschiedbeeld is niet beter of vollediger dan het andere – ze zijn allebei onvolledig, en met die onvolledigheid brengen ze beide schade toe aan onze samenleving – maar in de politieke dynamiek van de afgelopen dagen was het ene geschiedbeeld volledig normatief, en kreeg het andere geen plek. Daardoor werd een interpretatie gegeven aan de rellen die gekleurd en onjuist was – en werd een grote groep Nederlanders voor wie het Israëlische geweld in Gaza zeer pijnlijk en ontwrichtend is botweg weggezet als ‘slecht geïntegreerd’. Moreel Nederlanderschap blijft, voor mensen van kleur, altijd iets voorlopigs, dat je zomaar ontnomen kan worden als je je niet naar de vigerende norm voegt.

Dit kan zo niet doorgaan. Om op gelijke voet samen te kunnen leven, moeten we elkaars historische trauma willen zien – en niet alleen dat van de ander, maar óók dat van onszelf. In onze collectieve benadering van het conflict tussen Israëli’s en Palestijnen moet er niet langer vooral plaats zijn voor het Europese trauma van de Holocaust, maar een net zo centrale plek komen voor de Nakba en de Palestijnse ontheemding, voor de mate waarin die nu nog doorwerken in het Midden-Oosten, en voor de manier waarop die bepalend is voor het denken van veel Nederlanders met wortels buiten Europa.

Dat is niet alleen omdat wij, Nederlanders met een migratieachtergrond, er recht op hebben dat ons perspectief gelijkwaardig meeweegt in het publieke gesprek – maar óók omdat iedereen in Nederland zich ervan bewust moet zijn dat het leidende Europese perspectief op de geschiedenis van de twintigste eeuw vooral dat is: een Europees perspectief, dat er van buiten Europa bezien vaak erg beperkt uit ziet.

Miko Flohr, 13/11/2024

A Companion to Cities in the Greco‐Roman World (2025)

A Companion to Cities in the Greco-Roman World offers in-depth coverage of the most important topics in the study of Greek and Roman urbanism. Bringing together contributions by an international panel of experts, this comprehensive resource addresses traditional topics in the study of ancient cities, including civic society, politics, and the ancient urban landscape, as well as less-frequently explored themes such as ecology, war, and representations of cities in literature, art, and political philosophy.

Detailed chapters present critical discussions of research on Greco-Roman urban societies, city economies, key political events, significant cultural developments, and more. Throughout the Companion, the authors provide insights into major developments, debates, and approaches in the field. An unrivalled reference work on the subject, the volume focusses on both the archaeological (spatial, architectural) as well as the historical (institutions, social structures) aspects of ancient cities, and makes Greco-Roman urbanism accessible to scholars and students of urbanism in other historical periods, up to the present day.

Part of the authoritative Blackwell Companions to the Ancient World series, A Companion to Cities in the Greco-Roman World is an excellent resource for advanced undergraduate and graduate students, researchers, and lecturers in Classics, Ancient History, and Classical/Mediterranean Archaeology, as well as historians and archaeologists looking to update their knowledge of Greek or Roman urbanism.

Table of contents

Studying ancient (Greek and Roman) urbanism: research context, commonalities, and specificities (Arjan Zuiderhoek)

Part I : Urbanism and urbanization

Early Greek urbanism (John Bintliff)
Early Roman urbanism in its Italian context (Marleen K. Termeer)
City foundations and urbanism in the Hellenistic world (Gary Reger)
Urban patterns in the Early Roman Empire, 27 BCE–250 CE (Luuk de Ligt)

Part II : The urban landscape

Urban planning and development (Miko Flohr)
Agoras and forums (Christopher P. Dickenson)
Spectacle buildings and baths (Sadi Maréchal)
Urban housing in the ancient Mediterranean (Miko Flohr)
Traffic, movement, and the urban streetscape (Eric Poehler)
Greco-Roman urban water infrastructure (Ann Olga Koloski-Ostrow)
Urban margins in Greco-Roman cities (Saskia Stevens)

Part III : The city as a political community

Politics and political institutions in Archaic and Classical Greek cities (Matthew Simonton)
Political institutions in Hellenistic and Roman-era Greek cities (Arjan Zuiderhoek)
Politics and political institutions in Roman cities in Italy and the West (Christopher J. Dart)
Kings, governors, and emperors: Greek cities’ interactions with powerful outsiders during the Hellenistic and Roman periods (Sviatoslav Dmitriev)

Part IV : Economy and society

Cities and socioecological systems in the ancient world (Stef Boogers, Bas Beaujean, Jeroen Poblome)
City and country in the Greek world (Edward M. Harris, David M. Lewis)
City and country in the Roman world (Tymon de Haas)
Greek urban social structures (Kostas Vlassopoulos)
Urban social structures in the Roman world (Emily Hemelrijk, Miko Flohr)

Part V : Civic ritual and civic identity

Civic cults in Classical Athens (J.Z. van Rookhuijzen)
Urban religion in Roman cities (Jörg Rüpke)

Part VI : Cities and war

Fighting poleis: Greek cities at war (Roel Konijnendijk)
War and the city in the Roman world (Paul Erdkamp)

Part VII : Imagined cities

The (utopian) city in Greek political thought (Robert Ballingall)
Cicero’s ideal city (Dean Hammer)
Representations of the city in Greek and Roman literature (Christiaan Caspers)
The visual imagination and representation of the ancient city (Annette Haug)

Part VIII : Late Antiquity and beyond

Late Roman cities in the West (Douglas Underwood)
Greco-Roman cities in the Late Antique East (Ine Jacobs)
The afterlife of the ancient city (Andrew Wallace-Hadrill)

Bibliographical details

Type

Handbook with 32 chapters, co-edited with Arjan Zuiderhoek (Ghent), with contributions by an international crowd of specialists.

Reference

Flohr, M. and A. Zuiderhoek (2025). A Companion to Cities in the Greco-Roman World. Blackwell Companions to the Ancient World. Malden: Wiley-Blackwell. [publisher’s website]

Open Access

The volume has not been published in open access, but it is available online through the publishers website DOI: 10.1002/9781119399940.

Miko Flohr, 20/08/2024

Nog even iets over racisme, discriminatie en raciale ongelijkheid

Het was in mijn basisschooltijd, maar het beeld staat me nog precies voor de geest. Het gebeurde op een doodnormale ochtend toen ik nietsvermoedend bij school aankwam. Wat is blijven hangen was niet alleen dat ik zomaar opeens door een ander kind ‘pindapindapoepchinees’ werd genoemd, maar ook dat het vervolgens nadrukkelijk het idee was dat ik daar niet boos over werd. Een incident. Een ongelukkig toeval, want: ‘sommige kinderen begrijpen dat niet.’

We zijn meer dan dertig jaar verder, en er zijn redenen waarom ik dit nooit vergeten ben. Inmiddels werk ik als docent met een expliciet Indisch-Nederlandse identiteit aan een Nederlandse universiteit, en deze week is dat rapport verschenen, over (Zuid-)Oost-Aziatische Nederlanders en discriminatie. En in dat rapport staat dat veel Nederlanders met wortels in Zuid-Oost-Azië en een Aziatische naam enof uiterlijk te maken hebben met discriminatie, beschimpingen naar hun hoofd geslingerd krijgen, onwillekeurig als anders worden gezien, over het hoofd worden gezien, benadeeld worden bij sollicitaties.

Ik heb het rapport gelezen, en ik was volstrekt niet verrast. Natuurlijk was ik niet verrast. Veel was direct herkenbaar, zeker ook de uitgeschreven ervaringen van Indonesische Nederlanders die in het rapport staan. Het rakelde ook nogal wat op. Kleine incidenten, waarover ik meestal zweeg omdat buitenshuis toch niemand om mij heen het zou begrijpen, als ik het zelf al niet in verwarring bagatelliseerde. Een groot incident, waarover ik schreef toen ik zo lang gezwegen had over mijn ervaringen door de jaren heen dat vrijwel niemand begreep waar mijn verhaal opeens vandaan kwam.

Wat het me doet? Aan de ene kant lucht het me op dat nu duidelijk is vastgesteld dat mensen zoals ik inderdaad met enige regelmaat de dingen tegenkomen die ik al mijn hele leven meen tegen te komen. Ik ben dus, zo kan vastgesteld worden, echtniet gekke Henkie. En ik ben, helaas, maar toch niet onbelangrijk, niet alleen. Het maakt de incidenten en excessen niet leuker, maar het geeft wel een context, en daarmee een structuur, en dat helpt. Verdikkeme, zie je nou wel!

Aan de andere kant stemt het me ook treurig. Het stemt me treurig dat het gesprek hierover zo moeilijk – zo niet onmogelijk is. Ik heb gesproken, en wat gebeurde er? Het leidde tot onbegrip. Er werd gezwegen. Het onderwerp werd uit de weg gegaan. De raciale component werd gebagatelliseerd. Ikzelf bleef weliswaar ‘gewoon’ welkom in de kringen waar het gebeurt – maar mijn raciale verhaal? Dat mag buiten blijven.   

Misschien dat dit rapport het iets makkelijker maakt voor de mensen om te begrijpen dat raciale discriminatie – daadwerkelijk, vermeend, vermoed, of mogelijk – voor mensen met mijn Indo-Europese uiterlijk van jongs af aan een intensief geleefde en beleefde realiteit is die overal doorwerkt. Een realiteit, ook, die per saldo niet gunstig uitpakt – alleen al omdat het voortdurend vragen oproept, en dus tijd kost, en emotionele en intellectuele energie: wat gebeurt hier nu weer? Het zet je op een afstand, en op een achterstand – en iedere keer een klein beetje meer.

Dat cumulatieve effect van akkefietjes zie ik als een belangrijke reden waarom ik op straat veel meer mensen zie die op mij lijken dan binnen de muren van de universiteit waar ik werk – en ook dat is een intensief beleefde realiteit, die veel van mijn collega’s niet zien, maar ik iedere dag opnieuw aan den lijve ervaar – en anderen, zo weet ik nu, met mij. Want er was één groep academici die destijds wél reageerde op mijn verhaal: collega’s van kleur die precies herkenden wat met mij gebeurd was.

Je kan vinden dat al die academische discussies van tegenwoordig niet zo geracialiseerd moeten worden en dat ‘woke’ een groot probleem is voor de academische vrijheid – maar raciale ongelijkheid is geen uitvinding van ‘woke’. Het is voor academici van kleur een dagelijks gegeven, en de tradities en structuren die het in stand houden draaien nog steeds op volle toeren. De academie is nog steeds vrijwel volledig wit in denken en doen.

Het is dus fijn dat nu officieel, academisch vast staat dat we geen spoken zien, maar toch overheerst bij mij de terughoudendheid. Ik ben de afgelopen jaren niet optimistischer geworden dat we onze collega’s er eenvoudig van zullen kunnen overtuigen dat raciale ongelijkheid niet alleen ons probleem is – maar ook het hunne.

Miko Flohr, 22/03/2024

Valuing Labour in Greco-Roman Antiquity (2024)

How did ancient Greeks and Romans regard work? It has long been assumed that elite thinkers disparaged physical work, and that working people rarely commented on their own labors. The papers in this volume challenge these notions by investigating philosophical, literary and working people’s own ideas about what it meant to work. From Plato’s terminology of labor to Roman prostitutes’ self-proclaimed pride in their work, these chapters find ancient people assigning value to multiple different kinds of work, and many different concepts of labor.

Table of contents

  • Introduction: Value at Work (Miko Flohr and Kim Bowes)
  • Plato’s Exemplary Craftsman (Ineke Sluiter)
  • Πόνος and πονέω in Aristotle (J.J. Mulhern)
  • Galen on Hands and the Teleology of Work (Ralph M. Rosen)
  • On Valuing Roman Art and the Labour of Art Making (Lauren Hackworth Petersen)
  • Emotional Labour in Antiquity: The Case of Roman Prostitution (Sarah Levin-Richardson)
  • Meaning in the Making: Representing Glass Production in Imperial Rome (Bettina Reitz-Joosse)
  • Who’s Afraid of Wage Labour? Analysing Some Texts of the Second Sophistic (Christel Freu)
  • The Value of Work: Work and Labour within the Roman Upper-class Household (Miriam J. Groen-Vallinga)
  • The Labour of Listening: Internal Audiences in Theocritus (Amelia Bensch-Schaus)
  • Labor in the locus amoenus: Agricultural Industry as Premise of Pastoral Leisure (Riemer A. Faber)
  • Work Underfoot: The Rustic ‘Calendar’ Mosaic of Saint-Romain-en-Gal (Nicole G. Brown)
  • Rural Labour and Identity at Vagnari in Southern Italy (Liana Brent and Tracy Prowse)
  • Foreign Labour, Common Ground: The Value of Craftspeople in Early Democratic Athens (Helle Hochscheid)
  • The Craftsman’s View: Labour and (Self-)Appreciation as Reflected in Signatures (Natacha Massar)
  • Professionals as paradeigmata of aretê in Hellenistic Honorific Decrees (Antiopi Argyriou-Casmeridis)
  • Images of Craft: Activity and Presentation of Work on Gallo-Roman Tombstones (Fanny Opdenhoff)

Bibliographical details

Type

Edited volume resulting from the June 2021 Penn-Leiden colloquium on ancient values, co-organized by Kim Bowes and myself, which focused on Valuing Labour.

Reference

Flohr, M. and K. Bowes (2024). Valuing Labour in Greco-Roman Antiquity. Mnemosyne Supplements 481. Leiden: Brill.

Open Access

This volume is not available in open access, but it is available digitally through the website of Brill.

Miko Flohr, 09/03/2024