Laat ons zuinig zijn op het Koninklijk Nederlands Instituut Rome

En toen, in november 2004, behaagde het Hare Majesteit de Koningin om naar de Via Omero te komen. Het Nederlands Instituut te Rome werd een eeuw oud, en mocht zich vanaf dat moment Koninklijk gaan noemen. Het leidde tot bijzondere taferelen: daar stonden we dan, in de zaal waar we normaal onze presentaties hielden, en uren discussieerden over het Rome van 100, 1500 of 1940 na Christus – en daar stond Beatrix, die uitgebreid de tijd nam om met de geselecteerde gasten te praten over hun werk. Het was een prachtige dag.

De verlening van het predicaat was, vond ik – en dat vind ik nog steeds – een terechte kroon op het werk van het oudste en belangrijkste interuniversitaire instituut van Nederland: met beperkte middelen, vaak tegen de tijdgeest in, had het instituut zich tot een betrouwbare thuishaven ontwikkeld voor Nederlandse wetenschappers – scriptieschrijvers, promovendi, gepromoveerden, hoogleraren – die om wat voor reden dan ook voor korte of langere tijd in Rome moesten zijn: voor de archieven van het Vaticaan, voor de Nationale archieven van Italië – en voor de archeologie. Ik was geen wetenschapper geworden zonder het instituut: mijn eerste verblijf, in Januari 2001, was de eyeopener van mijn leven: sindsdien brandt het vuur, soms harder dan ik hebben kan. Ik ben niet de enige.

Van niemand, voor iedereen

Het KNIR is van fundamenteel belang voor het Nederlandse geesteswetenschappelijke ecosysteem – als plek waar je onderzoek doet, inspiratie vindt, discussies voert en mensen ontmoet buiten de gestaalde academische verhoudingen zoals die ‘thuis’ gelden. Het kan die rol in belangrijke mate zo spelen omdat het instituut niemand toebehoort – en dus ons allemaal. De wetenschappelijke staf wisselt iedere paar jaar van samenstelling – men werkt er maximaal zes jaar – alle deelnemende universiteiten komen zo aan bod. De laatste directeuren kwamen achtereenvolgens van Leiden, van de UvA, uit Groningen, van de VU, en uit Utrecht; Nijmegen was vertegenwoordigd op andere posities. Zo kon het instituut worden wat het is: voor iedereen, maar van niemand. Een baken van (relatieve) zelfstandigheid in een academisch landschap waarin alles in toenemende mate centraal ingesnoerd moet zijn.

Het is ontzettend belangrijk om zuinig te zijn op dit soort kleine, kwetsbare instellingen. De impact van het instituut is niet gemakkelijk meetbaar, maar bestaat in de inspiratie die wetenschappers die er maar kort waren soms hun hele carrière meenemen, uit de netwerken en samenwerkingsverbanden die er gesmeed worden – we kennen elkaar allemaal beter uit Rome dan uit het haastige Nederland, waar nooit tijd is – en uit de ideeën die er vorm krijgen. Ja, er wordt ook meetbare ‘output’ geproduceerd in de prachtige bibliotheek – en veel ook – maar die valt eigenlijk in het niet bij het onmetelijke dat iedereen meeneemt.

Groningse Geldingsdrang

In Groningen – ieder buitenlands instituut heeft een ‘penvoerder’ in Nederland die voor de financiële zaken zorgt, en in 1991 werd het NIR aan Groningen toegewezen – wordt daar blijkbaar anno 2019 toch wat anders over gedacht. Men heeft besloten om het Koninklijk *Nederlands* instituut onderdeel te maken van de eigen internationaliseringsagenda, en de capaciteit van het instituut voor een deel te gaan reserveren voor de ‘internationale ervaring’ van BA-studenten – zoals de ‘notitie’ het zegt: ‘de Italiaanse, mediterraanse (sic!) omgeving biedt studenten een waardevolle buitenland-ervaring. Cultuur, natuur en klimaat en sociaal-economische karakteristieken zijn wezenlijk anders dan die van noord-west Europa’. Maar dat is nog niet het ergste.

Het ergste is dat Groningen het KNIR onder direct gezag van de eigen universiteit wil plaatsen – de directeur wordt in de toekomst werknemer aan de RUG – en de invulling op zich wil nemen van niet minder dan de helft (!) van het programma aan het KNIR. Groningen wil het Nederlands Instituut in Rome daarmee in feite omvormen tot het Gronings-Nederlands Instituut te Rome. Het GNIR. Daarmee is het gedaan met de onafhankelijkheid van het Instituut, en komt een van de laatste echte academische vrijplaatsen op de tocht te staan.

Onnodig hard machtsspel

Zulks wordt de academische gemeenschap bovendien via een onnodig hard academisch machtsspel door de strot geduwd. De wetenschappelijke adviesraad van het Instituut – met daarin vertegenwoordigers van alle deelnemende universiteiten – is niet in het gesprek over de plannen betrokken. De wetenschappelijke staf van het instituut – de mensen die de tent draaiende houden! – is in de planvorming volledig gepasseerd. De Groningse OR heeft vragen gesteld die het CvB niet wilde beantwoorden – totdat vandaag bleek dat alles in kannen en kruiken was. De Groningse Rector Magnificus benoemt de facto zichzelf (!) tot interim-directeur van het instituut (is dat niet gewoon machtsmisbruik?). Hij kent overigens, als econoom, de kerndisciplines van het instituut niet, en hij spreekt geen Italiaans, dus die komt daar alleen maar de verandering managen. De universiteit laat weten dat hij ‘slechts’ een paar keer op en neer zal vliegen – een ronduit angstaanjagend idee. De notitie (en de officiële communicatie) doet voorkomen of er eigenlijk in de praktijk niet zo heel veel verandert, maar haalt wel de hele bestuursstructuur overhoop – hetgeen doet vermoeden dat het erom draait in de praktijk wel veel te veranderen – en veel meer dan men nu vertellen wil. Een belabberde gang van zaken, die dit mooie instituut niet past.

Het Nederlands Instituut kreeg in 2004 niet voor niets het predicaat ‘Koninklijk’. Het kreeg dat omdat het in ons academische ecosysteem een heel bijzondere rol speelt, en omdat het ons land op fantastische wijze vertegenwoordigt in een van de belangrijkste academische centra van Europa – in Rome komt iedereen, en in dat internationale netwerk speelt ons kleine land met dit instituut een onevenredig grote rol. Het instituut hoeft niet per definitie te blijven zoals het nu is – de tijden veranderen, het instituut verandert logischerwijs mee, stapje voor stapje. Maar dat Groningen het nu zo halsoverkop en half in het donker zichzelf toe wil eigenen is bij de wilde spinnen af, en vraagt om een ondubbelzinnig weerwoord. Van ons allemaal, maar misschien ook wel van de Majesteit zelf. Of, zoals dat dan gaat, van Zijn Minister.

Miko Flohr, 12/06/2019